BOEKRECENSIE - door Koen Eykhout.
Als de moeder van Lucy uit Niemand keek omhoog van Evelien Vos (1987) tegen haar man zegt dat hij geen kibbeling moet nemen, omdat Duitsers dat doen, moet je denken aan Willem uit Bleekers zomer(1972) van Mensje van Keulen.
Willems vrouw haalt een schaaltje uit de koelkast, ruikt eraan, ruikt er nog eens aan en zet het dan terug. „Van dat stukje lever hoefde Bleeker geen toastje”, staat er dan in deze hoeksteen van het Hollands realisme. Naast werk van Heeresma of Van Kooten.
Maar de traditie gaat verder terug, tot de 19de eeuw met Piet Paaltjens of Nicolaas Beets. En tegenwoordig Nicolien Mizee, Nelleke Zandwijk of Revka Bijl. En Vos dus. Ze houdt net als andere realisten van korte stukjes. Verhalen, maar achter elkaar vormen ze een roman. Soort van. Over Lucy, een jonge vrouw die na de dood van haar opa als vertaler in Madrid gaat wonen. Pa en ma zijn nare babyboomers, die in Zweden ‘ik-vertrekken’.
Als haar broer haar wil bezoeken, is er een bomaanslag op het vliegveld. Hij kwam op Lucy’s verzoek, dus ze voelt zich schuldig. Is dit voor Vos een moment voor maatschappelijk relevante teksten? Over politieke en religieuze terreur? „Ik bedacht dat ik nog helemaal niet aan de rest van de wereld had gedacht”, staat er als Lucy met de vriendin van haar broer naar het ziekenhuis gaat. Okay, het gaat eerst om je broer en dan pas komt de rest, toch typeert dit de realistische stroming in onze literatuur. Meer waarde hechten aan het schrijven van een goed verhaal dan aan de maatschappelijke impact. Eerst het verhaal, dan de boodschap. Geen wonder dat zulke schrijvers, met opvallend veel schrijfsters, stilisten zijn. Kanjers in de taal, perfectionisten die zorgvuldig vertellen wat ze te vertellen hebben. Terloops soms. „Mijn opa had mijn oma van een Amsterdammer in een loopgraaf bij Stalingrad gekocht.”
In een zinnetje. Zoiets dus. Niemand keek omhoog, nee. Waarom ook als er zoveel te zien valt om ons heen. Droomdebuut, dit.